Foto: Arie Mastenbroek

Dagpauwoog

In de tuin van het hotel was het best te houden. Biertje/wijntje op het verweerde tafeltje. Een niet al te agressief zonnetje. Een goed boek. Hoppa. Hotelbeleving compleet.

De rust werd enigszins verstoord toen een gezelschap arriveerde, dat behoorlijk detoneerde met de rest van het publiek. (Dat bestond vooral uit stelletjes van vijftig jaar en ouder. Moezelmensen, dus.) De nieuwkomers leken collega’s van elkaar. Kantoorjongens die een paar dagen los mochten. Voor teambuilding of zo. Niks mis mee natuurlijk. Oké, af en toe kwam er een hete aardappel voorbij. En er werd nogal betweterig gediscussieerd over de witte wijn. Maar ach, dat hoort erbij.

Het gezelschap telde één dame. Wat haar functie was in het bedrijf van herkomst, viel moeilijk in te schatten. Ze deed wel erg haar best om zich als minderheid te laten gelden. Veelal door (te) luidruchtig te praten. En door grapjes te maken. Grapjes die niet echt hielpen om haar populariteit bij de mannelijke meerderheid te vergroten.

Toen gebeurde het. Een vlinder kwam voorbij. Op zich niet bijzonder. De tuin was rijkelijk begroeid met planten en struiken waar menig vlinder graag een stukje voor omvliegt. Het was haar reactie die bijzonder was. “Een dagpauwoog”, gilde ze. Alsof het een wonder was. Een openbaring. Hier, in deze kneuterige Veluwse hoteltuin, vloog een vlinder waarvan zij de naam kende. Ze leek te willen zeggen: “Kijk jongens. Jullie weten alles van computers, boekhouden, marketing en bedrijfskunde. Jullie hebben jarenlang de dienst uitgemaakt. Jullie hebben wel een piemel. Maar ik, ik ken deze vlinder.”

Ze nam haar iPhone en ging achter de vlinder aan. Die moest en zou op de foto. Anders zouden ze het thuis nooit geloven.

Daar ging ze. Met haar digitale vangnetje. Prikkebeen met tieten.